84 DE KUNSTVERZAMELINGEN VAN STADHOUDER tot ƒ10's weeks) op deskundige wijze de bezoekers voor lichtte. Voor al wat onder herstellingen en onderhoud der schilderijen viel, kreeg hij geen extra betaling. 53 Jaarlijks werd een bedrag vastgesteld, waarbij de op brengst der entrée’s werd gevoegd, om de verzameling door aankoop uit te breiden. Zoo konden op de veiling van barones van Leyden van Westbarendrecht geb. Thoms (Warmond 10 Sept. 1804) acht stukken worden aangekocht. Sedert 1803 verving de kunstkooper P. C. Huybrechts zijn collega Roos, als belast met den aankoop van nieuwe stukken, terwijl J. D. N. van der Trappen, de latere schoonzoon van Temminck, als adjunct-directeur op trad 1804). In de felbewogen dagen, toen men minder dan ooit kon bevroeden, wat het komende jaar op politiek gebied zou opleveren, heeft het Museum tot 1805 van de opvolgende wisselingen van het Staatsbestuur betrekkelijk weinig in vloed ondervonden. In Mei 1805 verkeerde de Konstgalerij in groote be roering, er bleek n.l. een portretje van Joan Maurits van Nassau, door Willem van Mieris, te ontbreken. Niet on mogelijk is het op de een of andere wijze naar Engeland verhuisd. Engelsche kunstkoopers liepen destijds het land af en kochten voor spotprijzen van de verarmde bezitters schilderijen, antiquiteiten en oud porselein op. Soms gingen geheele kabinetten, zooals ieder vermogend inge zetene er een bezat, naar Engeland. Hetzelfde vond plaats in de Zuidelijke Nederlanden. Wat de sansculotten daar onverlet hadden gelaten, werd gestolen of verkocht. Op weinig uitzonderingen na, werd alles wat niet spijkervast in Doelen of Gildekamers aanwezig was, ontvreemd.54) Eerlijke lieden waren in dien tijd minder talrijk dan de openbare dieven.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1933 | | pagina 97