DE AAP VAN 1777.
154
stadhouderlijken dierentuin en van 's prinsen natuur
historische verzameling, ons mededeelt in zijn „Beschrij
ving van de Oost-Indische Orang-Oetang”, Amsterdam,
bij Pieter Meyer, verschenen in 1778.
Lïit Vosmaer’s uitvoerige beschouwingen, waarvan
Mazel reeds voor een deel gebruik maakte (die Haghe
1909, blz. 362) blijkt nog, dat Haag den aap schilderde
toen de winter begon te naderen. Het beest kreeg toen
aldus Vosmaer „veel meer haair, het hoofd was nu
vry digt, met bruin geel en kort haair bewassen”. Deze
beschrijving komt algeheel overeen met hetgeen Haag’s
schilderij te zien geeft.
Bij Vosmaer’s beschrijving zijn twee gekleurde etsen
van S. Fokke gevoegd, beide naar teekeningen naar het
leven door Haag. De eerste is een spiegelbeeld van de
schilderij, evenwel met een Indisch landschap in plaats
van den dierentuin; de tweede vertoont den aap staan
de met een stok en daarnaast nogmaals, zittende met
vruchten in de handen.
Aangezien bekend is, dat de gestorven aap van den
prins is opgezet en een plaats had in diens verzameling,
waarvan de resten in het Museum van Natuurlijke His
torie 'te Leiden zijn beland, informeerde ik bij collega
Boschma of daar misschien het opgezette dier werd be
waard. Evenwel, de oudste exemplaren te Leiden blij
ken van omstreeks 1830.
Haag’s afbeelding van den aap, die in 1777 zooveel
sensatie veroorzaakte in de Haagsche hofkringen, heeft
meer historische dan artistieke beteekenis. Al is het alles
behalve een slecht schilderij, toch zou het in het Mau-
ritshuis al te sterk afsteken tegen de zooveel krachtiger
geschilderde meesterwerken van Haag’s zeventiend'
eeuwsche voorgangers. Daarom is de schilderij niet
tentoongesteld. Zoodra echter het nieuwe gemeente-