IN HET SPAANSCHE TIJDVAK 1550—1574. 27 De belangrijkste straten waren de Hoogstraat, het Noordeinde, de Vischmarkt (nu Groenmarkt), de Vee- nestraat en het Zuideinde (nu Wagenstraat). Daar vond men dan ook de voornaamste neringen en het ligt voor de hand, dat juist in die straten zeer vele huizen een naam droegen. Zeer groot in verhouding tot de geheele bevolking was het aantal schoenmakers, kleermakers en timmer lieden. Verder waren er zeer vele lagere beambten van het Hof als b.v. bode enz. De schoenmakers woonden in grooten getale in het Achterom. Op het Spui vond men in hoofdzaak schip pers, scheepmakers, vischhandelaren, wagenmakers e.d. Mandenmakers moest men vooral in de Spuistraat zoe ken, waar ook enkele groote en voorname particuliere Ruizen stonden. Op de Lange Gracht en omgeving woonden vele lieden, die hun broodwinnig vonden in de reeds lang niet meer bloeiende laken-nijverheid, dus wevers, drapeniers, volders enz., terwijl in de buurt van de Geest in hoofdzaak kleine burgers en arbeiders ge vestigd waren. Als liefdadige gestichten trof men in het dorp aan het pas gestichte Weeshuis, het Hofje van Floris van Dam, de cameren van Cornelis Barthoutsz in de St. Jacob- straat, de van Roonscameren in de Assendelftstraat, de Dirck Coobels-cameren en Claes Wouterscameren op de Geest en de H. Geest-cameren aan het Voorhout. Voor verdere bijzonderheden over het den Haag van die tijden verwijs ik naar mijn kaart met artikel in dit Jaarboek 1932, die een duidelijk beeld geeft van onze stad in de laatste middeleeuwsche periode. Tenslotte zij nog opgemerkt, dat men hieronder alleen de eigenaars der perceelen vindt, niet de huurders. Natuurlijk was niet steeds de eigenaar ook de bewoner.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1934 | | pagina 42