DE FREDERIKSKAZERNE TE 'S-GRAVENHAGE 84 wan- B. en rijd- Garde du Corps stallen, rijbaan, enz.” (zie bijlage 23 en afb. 2). De oude naam was blijkbaar nog niet ver geten! Verder klinkt uit de missiven van het Gemeentebestuur aan de Regeering herhaaldelijk een toon, welke herinnert aan die van 1815 (zie Hoofdstuk II, slot). Immers, neer de Minister van Oorlog in Februari 1855 aan W. kennis geeft van zijn voornemen „alhier eene „school voor de Cavallerie te vestigen” en na verkregen opgave „der gelegenheid tot huisvesten van personeel en stalling van paarden” op 29 Maart bericht, dat „om de „rijdschool in werking te brengen een geheel nieuw locaal „en verdere inrigting” noodig zal zijn, antwoordt het College dat de Gemeente wel bereid is, een terrein af te staan, dan wel de Frederikskazerne ter „aanbouwing en verandering” (blijkbaar voor rekening van het Rijk) doch dat men overigens „in de onderneming tot den bouw der Rijdschool door de gemeente niet kan treden”. En als in Juli 1859 het verzoek van den Kommandant van het Regiment Grenadiers en Jagers komt om „op de „achterplaats der (Oranje) kazerne voor rekening der „Gemeente een inrigting daar te stellen tot badplaats voor „ong. 20 Militairen, waarvoor het Regiment ter tegemoet- „koming in de kosten jaarlijks een bepaalde retributie zou „voldoen”, dan wordt door B. en W. besloten te ant woorden: „dat de kosten van daarstelling ten laste van „den Staat behooren te komen dat dit gevoelen „overigens nog versterkt wordt door de overweging dat „de Gemeenten Amsterdam en Groningen zich reeds „krachtig verzet hebben tegen het opleggen der verplig- „ting aan de Gemeente-besturen om voor de kazernering „der Militairen te zorgen, daarbij uitgaande van de rede nering dat de soldaat, die in dienst van het Gouverne- „ment is, ook van Staatswege verzorgd moet worden.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1935 | | pagina 105