DE FREDERIKSKAZERNE TE 'S-GRAVENHAGE 125 het depot 1839. 28 Jan. 8 Febt. 25 Mrt. leerschool tot opleiding van hoefsmeden voor de kavalerie (ingericht in noodstallen, smederij, enz. bij Fred, kaz.) 19 Dec. 1838 klaagt Dir. v. Politie over het ophangen van wasch- goed der militairen tusschen de hoornen aan den Weg langs de Frederikskazerne en op de laan van Schuddegeest. Met den Hr. Plaatselijken Cdt. hierover te besogneren. Woensdag 30 Nou. Is gelezen eene missive van de Gen. Majoor Prov. Cdt. van Z.H. dd. 29 Nov. 11., N° 1145 te kennen gevende dat de aanvraag om het huis op den Denneweg voor het le reg. Dragonders gedaan 10115 Julij. Dir. Gen. van Oorlog heeft vooralsnog bezwaar om de opene manege op het plein voor de Frederikskaz. te plaatsen als door Kolonel van Kampen verlangd was. (thans zijn 5 onderscheidene Korpsen, als de 2 bats. en van de Grenadiers, de jagers en de mobiele Schutters in de (Oranje) kazerne geplaatst.) 1840. Open manege verbeterd en stallen gerepareerd op verzoek van de Cdt. der Kon. Militaire Rijschool notulen 1 en 8 Mei). Nopens de voltooiing en het voortdurend onderhoud dier manege was blijkbaar een schikking „met het land” gemaakt. In Jan. en Sept. 1838 vraagt Prov. Cdt. Z.H. bespoediging van het werk aan de (grond van de) Manege. Vrijdag den 25 November 1842. Is gelezen een missive van de Commissie tot de militaire zaken dd. 25 Nov. 1842, daarbij op de missive van de prov. Commandant van Z. Holland van 19 Nov. 11., houdende verzoek om het gebruik van het huis op den Denneweg voor het Regiment Dragonders (zie Notn. van 21 Nov. 11.) berigtende dat hetzelfde huis ook is aangevraagd door den Commandant van de ligte rijdende batterij alhier in garnizoen, en gecazerneerd in de Frederikscazerne, tot welke kazerne gemeld huis altijd behoord heeft, en mitsdien advi- seerende om hetzelve huis bij voorkeur ter beschikking van die ligte rijdende batterij te stellen. En is deze zaak aangehouden.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1935 | | pagina 146