142
EEN VERGETEN CORPS
D. V. H.
„Het zij mij geoorloofd de pretieuse attentie van U.K.H.
„eenige weinige ogenblikken te imploreeren.
„Met het uiterste leedwezen ontwaarden ik, toen ik de
„eer had op gisteren bij U.K.H. ter audiëntie te worden
„toegelaten, dat men het aan U.K.H. had doen voorkomen
„alsof het Corps Elite Cavallerie der Schutterij opgehou-
„den had te bestaan doordien deszelfs leden uit elkander
„waren gegaan.
„Vereerd door eene benoeming van U.K.H. in dato
„23 Maart 1814 No. 27 tot Commandant van het Corps
„Elite Cavallerie der Schutterij, welk corps ook den Eed
„in handen van den Provisioneelen Raad van ’sGraven-
„hage evenals de verdere schutterij heeft afgelegd, zoude
„ik mij nimmer verstout hebben het bestaan van dit corps
„te doen ophouden of de leden van hetzelfve uit elkan-
„der te laten gaan zo lang hetzelve niet door U.K.H.
„wierd gesupprimeerd.
„U.K.H. zal mij dus wel goedgunstiglijk willen ver-
„gunnen namens het geheele Corps aan U.K.H. nogmaals
„den wensch uittedrukken dat hetzelve bij de aanstaande
„plegtigheden en festiviteiten moge worden toegelaten
„tot de eer om den dienst bij U.K.H. deszelfs dierbaren
„Souverein waartenemen, mij hiertoe te meer verplicht
„achtende wijl den Hr Gouverneur dezer residentie bij
„wien ik mij gisteren ingevolgen den last van U.K.H.
„vervoegd heb, mij heeft te kennen gegeven, dat dit zonder
rekening zoude worden gehouden, de geschiedenis wijst
het anders uit.
In de nagelaten papieren betreffende het corps bevindt
zich het concept van een brief van den Commandant aan
den Souvereinen Vorst van den volgenden inhoud: