DER HAAGSCHE SCHUTTERIJ
143
f
U.K.H. geen plaats konde
1) 's-Gravenhaagsche Courant van 17-10 1814.
„eene nadere bepaling van
„hebben.
„Het zij mij vergund mij met den diepsten eerbied te
mogen noemen”
Gedateerd is dit concept niet en noch in het Koninklijk
Huisarchief, noch in het Algemeen Rijksarchief is kunnen
worden vastgesteld, of dit schrijven ook werkelijk uit
gegaan is.
Het zoude mij evenwel niet verwonderen, indien het
werd opgesteld op 18 October 1814. De Souvereine Vorst
toch keert den 17en in de residentie terug na een verblijf
te Brussel en een reis door het land. Dadelijk na zijn aan
komst „begaven zich de aanwezende Hooge Staats- en
Stadsambtenaren, de Generaals en Stafofficieren, alsmede
de Gardes d'Honneur en Officieren der Burgerij op het
Paleis om H.H.K.K.H.H. wegens Hunne gelukkige terug
komst te complimenteeren.1
De „plegtigheden en festiviteiten” zouden dan betrek
king hebben op die, welke den 18en November gehouden
zouden worden ter gelegenheid van de herdenking van
den 17en November 1813 en ter eere van den verjaardag
van de gemalin van den Souvereinen Vorst.
Bij de beschrijving dier feestelijkheden in de ’s-Graven-
haagsche Courant vind ik de gardes d’honneur niet ge
noemd. Daarentegen, bij de bezichtiging van de illumi
natie der stad worden de vorstelijke personen geëscorteerd
door huzaren, terwijl de naam van het corps ook niet
voorkomt onder die der autoriteiten en „gedistingueerd-
ste ingezetenen”, die de „plegtige audiëntie in gala” bij
woonden, hetgeen echter niet bewijst, dat het toen niet
aanwezig was.