VAN DEN BINCKHORST
19
zij Doctor Anthonis Hoffslach, Meester Willem Muys
en Nicolaes Jansz., procureur, machtigt in haar plaats
voor stadhouder en leenmannen van de Grafelijkheid te
verschijnen om het haar toekomende leen te verheffen.
Voorloopig zou daar echter nog geen sprake van
kunnen zijn. Want pas 4 Maart 1564 werd er een aan
vang gemaakt met de behandeling van het geding. De
eerste zitting gebruikte Josijna om te vertellen, dat haar
vader, Lodewijk Pous van den Binckhorst, vele kinderen
had en den Binckhorst in leen hield als een onversterf-
lijk erfleen. In verband met dat aantal kinderen had hij
Keizer Maximiliaan een octrooi verzocht om vrij over
zijn goederen te mogen beschikken. Een bijzondere reden
had hem genoodzaakt zijn tweeden zoon Joost uit te slui
ten van de opvolging in het bezit van den Binckhorst.
Na vader’s overlijden had haar broer Dirk als oudste
het leen op zijn naam doen overschrijven en stond twin
tig jaar lang als heer van den Binckhorst te boek. Zijn
moeder was begiftigd met het vruchtgebruik, zoodat
Dirk’s voordeel enkel bestond uit een jaarlijksche vergoe
ding. In 1546 stierf hij en niet lang daarna ook zijn moeder,
Vrouwe Catharina van Hodenpijl. Zij had echter nog
juist kans gezien Joost als heer van de ridderhofstad te
doen erkennen. En dat, terwijl volgens Lodewijk’s testa
ment Joost uitgesloten was en Heer Sijbrandt nu zijn
rechten kon laten gelden. Daar de oudere broeder zich
handhaafde, moest Sijbrandt geduldig zijn beurt afwach
ten. De ander verheugde zich in een goede gezondheid
en zoo was Heer Sijbrandt „deser werelt onttreden”,
zijn aanspraken nalatend aan zijn oudste zuster Maria.
Ook deze werd al spoedig tot haar vaderen vergaderd,
zoodat zij, Josijna, hier voor de Heeren stond als de
eenige, die rechtens over den Binckhorst te beschikken
had. Want het was niet in overeenstemming met haar