VAN DEN BINCKHORST
21
belofte, hem ongestoord in het bezit
laten? Dat zij eerst nu
juiste verhoudingen en
aan te nemen. De beschuldiging, dat hij zijn vrouw ge
dwongen zou hebben tot het maken van de voor hem
laat staan, dat vader Lodewijk die bij zijn dood bekrach
tigd had.
Gedaagde had heel wat pijlen op zijn boog. Op onge
zochte wijze wist hij zijn argumenten in zijn betoog te
vlechten. Zoo haalde hij aan, dat hij bij zijn huwelijk
van Vrouwe Josijna en Heer Sijbrandt vele goederen
ontving. Als eenige wederdienst had hij Heer Sijbrandt
beloofd een lijfrente uit te betalen, waarin later ook
Josijna deelde. Wel waren uit die schikking soms moei-
lijkheden ontstaan, maar dat raakte deze zaak niet. Hij
bracht in herinnering, dat Josijna tijdens de ziekte van
zijn vrouw had gezegd, dat hij, Willem Snouckaert, den
Binckhorst hebben mocht. Maar afgezien nog daarvan,
lag er niet een stilzwijgende erkenning van zijn rechten
in het feit, dat hij met medeweten van de aanklaagster
en Heer Sijbrandt de pachters verlijd, het pachtmaal
voorgezeten, en land verkocht had? Maar bovenal be
nutte Snouckaert de octrooien. Dat, wat Lodewijk eens
uit handen van Keizer Maximiliaan ontving, machtigde
hem slechts een advies te geven over de opvolging. Zoo’n
advies werd meestal wel gevolgd, maar bindend voor de
Grafelijkheid was het niet. Zijn octrooi daarentegen wel,
hetgeen duidelijk genoeg uit de bewoordingen bleek. En
daar zijn echtgenoote zaliger en daarvoor haar vader
het goed rechtens bezaten, kon ook hij zich krachtens
haar testament als Heer van den Binckhorst beschouwen.
Snouckaert kan zich de houding van Tante Josijna
niet goed begrijpen. Wat bleef er nu over van haar
van zijn erfenis te
op de hoogte zou zijn van de
omstandigheden, weigert hij
dwongen zou hebben tot het maken van de voor
gunstige beschikkingen is zoo volkomen uit de lucht