VAN DEN BINCKHORST
23
terugbeta-
eisch onveranderd: ontzetting uit het goed en
ling der ontvangen penningen.
Thans was het weer aan gedaagde, het zijne naar
voren te brengen, maar de gelegenheid tot verweer werd
hem niet gauw geboden. Het Hof had rust noodig. Het
najaar kwam, zonder dat er eenige voortgang in het
geding te bespeuren viel. Hoeveel moeite het hem ook
kostte, Snouckaert moest een afwachtende houding be
waren. Hij leed veel aan het „pootje” en de bittere onder
vindingen konden zijn toestand slechts doen verergeren.
Het groote huis in de Nieuwstraat moet hij bij Johanna’s
overlijden reeds verlaten hebben voor het vriendelijker
verblijf bij de weduwe van Pieter Bruyns, waar hij ook
een goed verzorging vond. Veel bezoek ontving hij niet;
zijn vrienden waren weinige. Alleen Jacob, die auditeur
bij de Rekenkamer was, kwam vrij geregeld en liet zich
geheel op de hoogte houden van den stand van zaken.
Het voorjaar van 1565 bracht Willem geen herstel en
bij den stagen achteruitgang van zijn gezondheid ging
hij er den negentienden April toe over, een testament te
maken. Maerten, zijn oudsten broeder, pensionaris van
Brugge, benoemde hij tot universeel erfgenaam. Er schijnt
voordien wel eens sprake geweest te zijn van legaten,
o.a. aan Josijna. Maar op dergelijke vriendelijkheden
behoefde zij nu niet meer te rekenen. De notaris teekent
tenminste op, dat Willem:
„verclaerde dat hij gerenoceert heeft ende renoceert
mitsdesen alsulcken testament als hij gemaickt hadde
voor mij notaris in date den thienden febraurij anno
XVc drie entzestich tot prouffijte van Vrouwe Jo-
sijne van Binckhorst, falijbagijne tot 's Gravenzande
ende Dirc Dom haar neeff.”
Hij motiveert de vernietiging door al het ondervondene
in herinnering te brengen: