HONDERD JAAR UIT DE KRONIEKEN
24
„ende dat overmits deze villeynicheijt, rebelliezen,
processen, scandalisatien, ijmcriminatien, injurien,
expressien ende collusien die zij met Lodewijck van
der Binckhorst haer neeff jegens den wille van sijn
salighe huysvrouws testatrice, jegens ende in pre
judicie van hem testateur gedaen ende gepleecht
heeft gedoogende dat dit voorsz. Lodewijck mit
blooter rappyer ende Jan Dom haer neeff mit ge-
laeden bussen den testateur gepoocht hadden te ge-
rieuwen.”
Na aldus zijn hart gelucht en zijn handelwijze gerecht
vaardigd te hebben, besluit hij met het verzoek, ingeval
Maerten bedankt voor de eer, de erfenis aan niemand
anders dan den Prins van Oranje op te dragen.
Op drie en twintig Mei vinden we de familie Snouc-
kaert ten huize van Maerten vergaderd „omme te advi-
seeren wat men te doen zoude hebben naer toverlijden
van Mer Willem Snouckaert, Riddere, heere van den
Binckhorst, huerer allen broedere, dewelcke naer tseggen
van de voorsz. heer Jacques zeere cranck te bedde lach
in den Haghe in Hollant, zoo dat hij verclaerde ter zelf
ver cause van daer ghecomen te zijne.”
Maerten gaf te kennen, dat het zijn bedoeling was
broeders en zusters in de erfenis te doen deelen. Deze
onbaatzuchtigheid kwam waarschijnlijk voort uit het ver
moeden, dat er niet veel te deelen zou zijn. Hij wist wel,
dat de Binckhorst vrijwel de eenige bron van mogelijke
inkomsten was en die moest men nog zien te bemach
tigen. In verband met die laatst genoemde omstandigheid
stelde Maerten voor Lodewijk en Josijna de helft van de
bij den Binckhorst behoorende tachtig morgen land aan
te bieden, in de hoop, zoo tot een accoord te kunnen ge
raken en verdere proceskosten te vermijden.