VAN DEN BINCKHORST
27
de betrokkenen waren behoorlijk in het oog gehouden,
terwijl geen van beiden zich feitelijk als overwinnaar kon
beschouwen. De hofstede dan werd aan Jacob Snouc-
kaert toegewezen benevens de pacht en andere baten,
sinds het overlijden van vrouwe Johanna verschenen. Het
sprak vanzelf, dat hij daartegenover de lasten op zich
nam, die samen ongeveer 102 pond ’s jaars bedroegen.
Verder zou hij Lodewijk en Josijna de som van 7000
guldens uitbetalen; naar verkiezing in eens of in jaar-
lijksche renten. Lodewijk en Josijna bleef het recht van
terugkoop. Zij zouden in dat geval Snouckaert 7000
guldens uitbetalen, vermeerderd met de door hem reeds
betaalde renten en de kosten die hij aan den Binckhorst
zou hebben gemaakt. Tot zoo’n geldelijk offer waren
Lodewijk en Josijna vrij stellig niet in staat, zoodat
Snouckaert zeker kon zijn van het bezit van de ridder
hofstad. Hij gaf er de voorkeur aan, rentebrieven te geven
inplaats van de 7000 guldens; ten behoeve van Lodewijk
vestigt hij een rente van 75 pond op den Binckhorst en
draagt goederen bij ’s Gravenzande op hem over. Wan
neer Lodewijk's bezittingen in het begin van den Opstand
geconfisqueerd worden, moet Snouckaert de 75 pond
in handen van de Commissarissen laten.
Met ijver legt hij zich op de verzorging van het ver
waarloosde goed toe, gelijk uit den in het begin aange-
haalden brief, waarin hij Maerten inlicht over zijn onder
nemingen, blijken kan. Maar tevens valt er uit op te
maken, dat dit met groote financieele offers gepaard
ging, die hij op den duur vreesde niet te kunnen dragen.
In een brief van '67 stelt hij Maerten eenvoudig voor de
keuze hem een volledig beschikkingsrecht over den
Binckhorst te geven, zoodat hij zoo noodig door land-
verkoop de verliezen kan dekken, of deze met zijn lusten
en lasten over te nemen en de overeenkomst, die zij eens