HONDERD JAAR UIT DE KRONIEKEN
32
Vol vertrouwen verzekert van Borsselen, dat de bruid
zich niet lang meer zal laten wachten. En hij had een
voorzeggenden geest, want in 1614 mocht Snouckaert
zijn slotvrouwe binnen leiden. Zijn huis wordt nu spoedig
te klein en hij gaat aan het bouwen. Omstreeks 1616
moet hij begonnen zijn een nieuwen vleugel aan het
gebouw te doen zetten. In den inventaris, na zijn dood
opgemaakt, herinnert de volgende post er nog aan:
„Noch aen den Brouwer van den Haege aen bier
voor de werkluyden ingeleyt ofte gehaelt int jaer
sestienhondert sestien volgens de quitantie
38 pond.
In 1619 stierf Jacob II, een weduwe en jonge kinders
achterlatend. Het is eigenaardig, dat ook nu weer de
moeder de opvoeding verder moet leiden en het beheer
der goederen op zich nemen. De boven genoemde inven
taris geeft eenig denkbeeld van de inkomsten, die haar
wel geen rijk, maar toch een zeker bestaan waarborg
den. Uit 1628 is van haar een leenbrief bewaard, waarbij
zij de zes morgen in Stompwijk aan Diederick van Alcke-
made uitgeeft. Ook hier weer de oude termen als: „te
verheergewaiden met een rooden sparwer". Bescheiden
sluit Anna van Brederode met de mededeeling, dat zij
het zegel van den Binckhorst onder den brief gehangen
heeft. In 1628 laat haar zoon Jacob III zich inschrijven
als student en na zijn studiën voltooid te hebben, trouwt
hij in 1644 met Anna van Paffenrode. Vier jaar slechts
heeft hun geluk geduurd. Bijgeloovige menschen zouden
gezegd hebben, dat er stellig een vloek op den Binckhorst
rustte, waardoor alle Heeren jong moesten sterven. In
een van die jaren komt hen een studievriend uit Nijme
gen bezoeken, die zijn wedervaren verhaalt in zijn „Jour-
nael van een reis naer den Binckhorst”. Het was Lau-