VAN DEN BINCKHORST
33
rens van den Bergh, die burgemeester, schepen en raad
van Nijmegen werd. Hij vertelt dan, dat hij in den herfst
een brief ontving van een goed vriend, die hem noodde
eenige dagen bij hem te komen doorbrengen. Laurens
heeft de eigenschap alles eenigszins vergroot te zien,
vandaar dat men uit zijn reisbeschrijving den indruk
krijgt, dat hij bij zijn tocht over de Waal aan doodsge
varen is ontsnapt. Het is kenmerkend voor Jacob Snouc-
kaert, dat hij zijn gast niet met het hofleven in aanra
king brengt en de volgende regelen zullen Laurens zeker
wel voor een deel door Snouckaert’s beschouwingen in
gegeven zijn:
„(Derhalven) 't hoff int eerst vol vreughde schijnt
te zijn,
Maer vijndt zich op het lest vol bitters en fenijn.”
Liever brengt hij hem op de markt te Valkenburg en
naar het rariteitenkabinet. Nu zij toch in Leiden zijn,
wordt de „kruydtuyn" niet vergeten. Maar met het slui
ten van de poort moeten zij de stad verlaten en zorgen
den Binckhorst te bereiken.
„Maer ’t sluyten van de poort deed’ ons de stad verlaeten
Om soo gelick te voor, te nemen onsen keer
Weer naer den Binckhorst toe.”
Heel de omtrek wordt door de twee bezocht; zoowel
de kerk te Voorburg als het „Nassauw’s huis te Rijs-
wijck”. Tot slot gaan zij dan nog per „treckschuyt” naar
Delft, om het graf van Maurits te zien.
Deze fraaie proeve van rijmelarij is gedateerd 8 Augus
tus 1648. Dit kan niet juist zijn, daar Jacob III den
vierden Augustus overleden is. De aanvang van het jour
naal vermeldt ook, dat hij in den herfst op reis ging; een
andere aanwijzing zou kunnen zijn, dat hij bij zijn bezoek
3