het kerkorgel
EEN STRIJD OVER HET GEBRUIK
VAN HET KERKORGEL
DOOR
J. J. MOERMAN
Driehonderd jaar geleden ontstond onder de Her
vormden in onze Republiek een hevige pennestrijd over
het gebruik van het orgel bij den openbaren eeredienst.
Aanleiding tot dit twistgeschrijf gaf de bekende
Utrechtsche hoogleeraar Gisbertus Voetius. In den
zomer van 1634 werd Voetius, destijds predikant te
Heusden, benoemd tot hoogleeraar aan de „Illustre”-
twee jaar later Hooge-school te Utrecht. Bij zijn ambts
aanvaarding wijdde Voetius o.a. bijzondere aandacht
aan het vraagstuk van het gebruik van
bij de openbare godsdienstoefeningen.
,,De Kerkhervorming is een Hervorming óók van den
Eeredienst”, merkt de hoogleeraar N. C. Kist in een
van zijn geschriften op.
Moest, bij die verandering van den eeredienst, ook
het kerkorgel worden uitgebannen?
Deze vraag is door de eerste kerkhervormers ver
schillend beantwoord. Luther, die zelf zeer muzikaal
was, stelde op het behoud van het orgel bij de gods
dienstoefeningen hoogen prijs.
,,ich wollte alle Künste, sonderlich die Musicam,
gern sehen im Dienste dess, der sie gegeben und ge-
schaffen hat”, was een van Luthers stelregels. Een
andere uitspraak van den Duitschen hervormer luidt: