VAN HET KERKORGEL 55 verdeeltheid en schadelycke scheuringhe in de goede Gemeente, gewach makende van Gemeente ende Ge meente, van Orgelisten ende Contra-Orgelisten; 5e. dat hij zich inzonderheid voorgenomen heeft om het boekje van Huygens te bestrijden, en daarbij telkens weer Huygens’ meeningen misduidt en verdraait, ,,maer oock denselven Heere doorgaens seer bitterlijck tegen alle Christelicke ende Broederlicke liefde lastert ende veroordeelt: ende sulx niet alleenlick ten aensien van desselfs uyterlijck leven ende comportement, maer oock (dat alleen Gode toekomt) ten aensien van desselfs herte en inwendige Godsdienst voor den Heere”. Na deze overwegingen verklaart de kerkeraad, dat er in dezen alle aanleiding was om krachtig tegen Calckman op te treden. Maar gelet op Calckmans „hoo- gen ouderdom en andere goede consideration” en op de feiten, dat Calckman, vóór den kerkeraad ontboden zijnde, Christelijke satisfactie heeft gedaan; bij hand- teekening in de veroordeeling van zijn boekje heeft berust en beloofd heeft voortaan voorzichtiger te zullen zijn, zoo acht het college, dat ,,de saecke aller wegen in der liefde is ende blijft afgedaen, vergeten ende vergeven”. „Het pleyt, gevoert om 't slim gebruyck Waer uyt voorheen veel aenstoots was gerezen, Heeft Huygens nu beslecht en ’t recht gewezen”, dichtte Hooft na de verschijning van Huygens boekje. Zonder twijfel was dit wat eufemistisch uitgedrukt; immers de strijd over het gebruik van het kerkorgel heeft in ons land nog jarenlang geduurd. Dat Huygens echter niet alles had vergeven en ver geten blijkt uit onderstaand puntdicht, waarin hij tevens afrekent met Jan Zoet, Amsterdamsch herbergier, schrij ver van gedichten en tooneelstukken, die een geschrift

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1935 | | pagina 70