DE FREDERIKSKAZERNE TE ’S-GRAVENHAGE 78 op het Gemeentebestuur drukte. Na het herstel onzer onafhankelijkheid richtte het Provisioneel Bestuur der Stad ’s-Gravenhage zich op 26 October 1815 tot den Koning met een, in het Gemeente-archief bewaard, schrij ven dat wij hieronder overnemen, omdat het voor zich zelf spreekt en ook in ander opzicht merkwaardig is. „N° 521 Aan den Koning, „de tijdelijke Regeering dezer stad, door de noodzakelijk- „heid gedrongen, heeft gedurende de fransche overheer- „sching en naderhand in de laatst verlopene twee jaren „de geheele reparatie van alle die Casernegebouwen welke „oud of bouwvallig zijn, moeten doen verrigtten, zonder „het genot van eenig voordeel of betaling van 's Lands „wegen en het heeft deszelfs uitgaven bezwaard gezien „met zoodanige aanmerkelijke sommen dat deselve in die „jaren de waarde der gebouwen verre overtroffen hebben. „Op grond van het een en ander veroorlooft zich de „Regeering dezer Stad eerbiedigelijk Uwe Majesteit te „adieeren en van Hoogstdeszelfs regtvaardigheid te ver doeken dat ’s-Gravenhage moge worden gelijkgesteld „met andere steeden aan welke ingevolge art. 2 van het „Koninklijk Besluit van den 26 Junij 1814 N° 1 de Caserne „gebouwen ten gebruike zijn gecedeerd zonder eenige „betaling, dat aldus ’s-Gravenhage moge worden ont- heven van de voorsz. schuld, de Casernegebouwen aan „den Lande voor zooverre den titel van eigendom betreft „terugkeeren en dat daar tegen het reeds op dezelve „betaalde moge strekken in mindering der schuld wegens „de fournitures, het voortaan gekost wordende, daar „mede toe moge dienen en dat daarvan aan ons moge „worden verleend Uwer Majesteits gunstige dispositie.”

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1935 | | pagina 99