LEVEN IN DEN HAAG T/H EINDE DER 16de EEUW
101
3) Zie no. 3 van den inventaris van het leprooshuis fol. 1.
vier maenden ten lancxten nae dexpiratie van tjaer te
doen zijn absolute reeckeninghe ende reliqua". 1) Als
rentmeester vinden we in 1568 benoemd den notaris Char
les Anthoniss. Hughues. Aan het hoofd van de huishou
ding in het Leprooshuis stonden een vader en een moeder;
deze laatste kookte het eten. Verder bestond het personeel
uit een „sluyter”, dat is de portier of concierge en uit
verschillende dienstboden.
De zieken waren op strenge straffen verplicht den
leproosmeesters alle onderdanigheid te bewijzen en „te
onderhouden den regule, ordonnantie ende trecht van den
huysse”. Niet minder waren zij verplicht „hij zij oudt ofte
jonge, man ofte vrouwe, den vaeder ende moeder, mits
gaders den sluyter ende haeren booden, die nu zijn ofte
naemaels wesen sullen gehoersaem ende onderdanich te
wesen van al tselfde, dat hen van hoerluyden gehieten
ende verhoeden sal worden”.
Behalve de zieken en het personeel waren er nog andere
bewoners van het Leprooshuis, n.l. commensalen. Het
Leprooshuis schijnt reeds spoedig als proveniershuis
tevens gediend te hebben. De ordonnantie van 1562 opent
de mogelijkheid daartoe door te bepalen „ende en zullen
die voors. leproesmeesters gene gesonde luyden in den
voors. huysse laeten woenen, als commensalen dan die
daer inne dienen ende den meesters bij onssen advyse oer-
baer sullen duneken te weesen aen te nemen totten sieck-
huysse proffijte”. Commensalen worden dus alleen toe
gelaten op voordracht van leproosmeesters en bij advies
van de Magistraat. Met deze commensalen werd bij toe
lating een contract gesloten.
De leprozen woonden in het „sieckhuys”; de commen
salen, de vader en de moeder, de „sluyter” en de dienst-