LEVEN IN DEN HAAG T/H EINDE DER 16de EEUW
111
Blz. 454 fol. 232.
2) Zie Mr. L. Ph. C. van den Bergh ,,’s Gravenhaagsche Bijzon
derheden” blz. 11 en vlg. De Haagsche Rederijkers.
3) Mededeelingen van de Vereeniging ter beoefening der Geschie
denis van 's Gravenhage, deel II. De rederijkerskamers blz. 24.
In het Hofboek van 1561 wordt genoemd Dirck Cor-
nelisz. keyset van ,,Mit Geneuchten” i). „Mit Geneuch-
ten” was de zinspreuk van de rederijkerskamer „de Coren-
bloem” 2).
We ontmoeten dus in dit Hofboek een oude Kamer van
rhetorica en 12 jaar vroeger dan Mr. L. Ph. C. van den
Bergh in zijn ’s-Gravenhaagsche Bijzonderheden aan
neemt. Het zou zelfs niet onwaarschijnlijk wezen, als ze
reeds veel ouder was.
Immers in het oudste Hofboek wordt op blz. 80 fol. 47
in het jaar 1468 genoemd Katherijn Jacob van Genoech-
tens wijff.
Wie bekend is met de naamgeving in de middeleeuwen,
weet, dat menschen vaak genoemd werden naar hun
plaats van herkomst of naar hun beroep, het huis, waarin
ze woonden of naar een functie, door hen bekleed. Die
Jacob van Genoechten zal dus hoogstwaarschijnlijk zoo
genoemd zijn, omdat hij keizer of hoofdman van „Mit
Geneuchten” zal zijn geweest. Genoechten heb ik in het
Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa niet kun
nen vinden als heerlijkheid of dorp of buurt. „Mit Ge
neuchten” zou dus, zoo mijn onderstelling juist is, reeds
in 1468 hebben bestaan.
Maar nu heeft er in de 15e en 16e eeuw nog een tweede
Kamer bestaan, een Kamer bekend onder de zinspreuk
„Laet vaeren droefheydt” en waarvan de naam, volgens
een veronderstelling van Van Manen, die ongetwijfeld
juist is, is geweest de Groene Laurierspruit 3). Dat moet
dan een Kamer zijn geweest, die tot patroon had de heilige