VAN DE 15de TOT DE 18de EEUW
3
stellen aangenomen werden, dan was dat altijd „bij con
sent van den ghemeenen drapeniers”. 1)
Ook de wollewevers vormden in 1473, den tijd van
arbeiderswoelingen 2), een eigen gilde en vroegen en kre
gen van het stadsbestuur „alsulcke ordonnancien als sij
selven begeert ende in gescrift overgelevert hebben”.
Verder hoort men echter niet van hen.
Behalve de lakennijverheid bestaan natuurlijk in Den
Haag de ambachten, die slechts voor de plaatselijke markt
werken; de ambachtslieden zijn onafhankelijk en vormen
broederschappen van vakgenooten. Het waren deze broe
derschappen, die de regelingen hun ambacht aangaande,
maakten (de dorpsregeering kon er alleen haar goed- of
afkeuring over uitspreken); deze regelingen werden dan
neergelegd in den gildebrief. De oudsten der aanwezige
gildebrieven dateeren van het midden der 15de eeuw,
n.l. van het St. Lucasgilde 1463 en 't St. Jozefsgilde 1483.
Zien we echter in de lakenindustrie een sterke regle-
menteering van het bedrijf, de bedrijfsregelingen in de
gildebieven der gewone ambachten zijn miniem; b.v, be
palingen omtrent vereische vakkennis, dus leertijd e.d.
treft men er niet in aan. Dit is geheel wat anders dan wat
Eberstadt over Parijs in de 13de eeuw vermeldt: „Die Be-
stimmungen über das Lehrlingenwesen sind mit grosser
Sorgfalt und Genauigkeit ausgearbeit und nehmen haufig
den breitesten Raum in den Zunftstatuten ein”. 3) Hier
bij moet natuurlijk in het oog gehouden worden, dat het
ontbreken van geschreven bepalingen nog niet wil zeggen,
dat er zich geen gewoonten dienaangaande ontwikkeld
hadden.
De gegevens, waarover wij voor het leerlingenwezen in
x) Van Gelder blz. 29.
2) Van Gelder blz. 27.
3) R. Eberstadt: Das französische Gewerberecht, Leipzig 1899.