BIJDRAGEN O/H GODSD., ZEDELIJK EN MAATSCH.
112
Laurentius. En deze Kamer zou volgens het zoo juist ge
noemde artikel in de Mededeelingen opgericht zijn tijdens
het stadhouderschap van Jan van Egmont, d.w.z. tusschen
1484 en 1515.
Nu is het merkwaardig, dat het oudste Hofboek op blz.
71 (fol. 41 vs.) vermeldt „dat geselscip van Sunte Laurys
in den Hage” in het jaar 1482. Het woord gezelschap
wijst er op, dat hier geen sprake is van een zuiver reli-
gieuse vereeniging ter eere van den heiligen Laurentius.
Maar waar de rederijkers altijd worden genoemd „de ge
sellen van den spele”, denken we hierbij onmiddellijk aan
de rederijkerskamer, waarvan St. Laurentius patroon was.
Dan zou de veronderstelling van den heer Van Manen
hierin zijn bevestiging vinden; „dat geselscip van Sunte
Laurys” zal identiek zijn met de kamer „de Groene Lau
rierspruit”, onder de zinspreuk „Laet vaeren droefheydt”.
Straks zullen we nadere bevestiging hiervan vinden.
Alleen zou deze Kamer wat ouder zijn, dan gegist werd,
terwijl het tevens zeer waarschijnlijk is, dat „Mit Ge-
neuchten” in 1468 reeds voorkomt. Hoe oud deze laatste
Kamer is, laat zich niet vaststellen.. Eind 14e eeuw schijnt
hier reeds een eigen rederijkerskamer haar uitvoeringen
gegeven te hebben, blijkens allerlei posten uit de Grafelijk-
heidsrekeningen 1o.a. rekening 1392/93 „bi mins heren
bevele den ghesellen van den spele in den Hage gegeven
II nye gulden”. Idem 1398/99 „in den Hage ghegeven
bi myns heren bevele den ghesellen van den Hage, die des
avonts an minen here cockerelden II gulden”.
Ze gaven hun uitvoeringen op de Zaal of op de Plaats,
ook wel op den Vijverberg en in de Groote Kerk, zooals
ons dat van „Mit Geneuchten” ook in de thesauriers-
rekeningen van ’s-Gravenhage wordt meegedeeld.
x) Mededeelingen van de Vereeniging ter beoefening der Geschie
denis van 's Gravenhage, deel I blz. 316.