LEVEN IN DEN HAAG T/H EINDE DER 16de EEUW
117
heet den de Scheveningsche Kamer ,,De Madelieven”
onder de zinspreuk „Laet vaeren droeffheyt”.
Deze acte van 1564, April 24, behelst dan, dat de Magis
traat heeft geordonneerd „om reden ons daertoe move
rende voortan in den Hage niet meer dan één earner van
rethoryke te willen hebben, te weten „Mit Geneuchten”,
destituerende „Laet vaeren droeffheyt”; nochtans wil
lende, dattet selven avys onder onze jurisdictie van den
Hage zal blijven, hebben dairomme die van Sceveninghe
als onze ondersaten gelast haer avys „Wij visschen ge-
nuecht” mit sijn anclevende te verlaten ende aen te nemen
tot haren avys „Laet varen droeffheyt” mit synen an-
cleven, alsoe tselve avys ende earner by hoger memorien
Graeff Jan van Egmont, stadhouder generael van Hol-
lant, Zeeland etc. gefundeert es”.
De gezellen van deze Kamer zullen een bestuur kiezen,
bestaande uit „een koninek, prinche, factoer ende wat de-
selve stemmen mitten meerendeel van haer geselscap
sullen de ander volghen”.
Deze Kamer speelt echter bij lange na niet zoo een ge
wichtige rol als de Corenbloem in Den Haag. Ze mag „op
gheen generale reyse trecken dan by expres consent ende
believen van de wethouders van den Hage”.
Ze staat onder controle en opzicht van „den officier
ofte in sijner absentie van haeren pastoer”. Geen spelen
mogen worden opgevoerd, dan die door een van beiden
zijn goedgekeurd.
,,Mit Geneuchten” na 1562.
„Mit Geneuchten” blijkt in de tweede helft der 16e en
in de eerste helft der 17e eeuw een belangrijke plaats te
hebben ingenomen in het cultureele leven van onze stad.
Immers zooals Mr. L. Ph. C. van den Bergh in zijn
s-Gravenhaagsche Bijzonderheden in het reeds genoem-