HET LEERLINGWEZEN IN DEN HAAG
4
x) Van Gelder blz. 92.
2) Van Gelder blz. 96.
de 15de eeuw beschikken, zijn dus schaarsch en hebben in
hoofdzaak betrekking op de lakenindustrie. Beschouwen
we allereerst de bepalingen over den leertijd. De oudst
bekende regeling hieromtrent is die van de volders in 1447;
men mocht geen meestervoller worden tenzij men 3 jaar
gevold had, op een boete van 20 schellingen. In 1452 zien
we een sterke verkorting van den leertijd, toen bepaald
werd „soe wat meester volre eenen leerknaep anneempt te
leeren, die sal een jaer lanck bij sijnen leerknaep staen". i)
en 1455: „en sal hier nyemandt wercken van desen dage
voort, hij en sal sijn ambacht geleert ende gevryet hebben
ende een jaer bij sijnen meester gestaen hebben, als men
hier doet ende schuldich is te doen”.2) Op de oorzaak
van deze verandering kom ik later terug. De vollers had
den toen reeds de instelling van den leerbrief, die door
de gezworenen aan hen, die den leertijd volbracht hadden,
uitgereikt werd en die iedere knecht moest kunnen toonen:
„ende dat hij daer off brenge goede brieve ende betoech,
met des ambachts zeegel van die steden daer hij geleert
heeft”.
In den gildebrief van 1473 der wollewevers komt geen
bepaling omtrent leertijd voor, evenmin in dien van het
St. Lucasgilde (schilders, glazenmakers, borduurwerkers,
beeldsnijders) en het St. Jozefsgilde (timmerlieden,
schrijnwerkers, kuipers, wielmakers).
De gewoonte het ambacht bij een meester te leeren, be
stond echter wel, want er werden wèl bepalingen ge
maakt over de som, die de leerling bij inkomst in het gilde
moest betalen. Dit betalen van een inkomstgeld was alge
meen gebruikelijk, het bedrag werd voornamelijk voor
godsdienstige doeleinden aangewend, soms moest dan