BIJDRAGEN O/H GODSD., ZEDELIJK EN MAATSCH. 138 x) Gemeente-archief O.a. 1361 II fol. 43vs. Baldadige Jeugd. We zouden haast kunnen zeggen, dat het balspel al te druk beoefend werd vooral door de jeugd en dat geeft ons tevens aanleiding het een en ander te zeggen over de baldadigheid van de jeugd en haar straatschen derijen, en over de verstoring der goede orde en open bare zedelijkheid, waaraan de bewoners zich schuldig maakten. Talrijk zijn de keuren en ordonnantie s tegen de bandelooze jeugd. Daar is allereeerst de bandeloos heid tijdens de godsdienstoefeningen. Zoo bepaalt de Magistraat op 21 Maart 1554 1dat de ouders „hoere kinderen sullen verbieden onder die dommelmetten te comen in de kercke met stocken, steenen ofte andere instrumente om te doppen off te smijten upte baneken, deuren, portalen, voeten van outairen ofte andersints”. De dommelmetten was de kerkdienst op Goeden Vrij dag, niet des morgens, zooals men door het woord metten zou meenen, maar des avonds. Onder een zeker gedruisch, waardoor men symbolisch de verwarring wilde voorstellen, waarin de wereld door den dood van Jezus werd gebracht, werd daarbij een brandende kaars van achter het altaar te voorschijn gebracht. Nu greep waarschijnlijk de jeugd de gelegenheid te baat om aan dit gedruisch kracht bij te zetten. De straf, die de Magistraat oplegt, lijkt doeltreffend. Men zal „dairtoe van de kinderen ofnemen hun opperste cleet, bonetten ofte anders, dat men over hemluyden be vinden sal tot een teycken, dat zij dairop bevonden sullen zijn geweest Van de ouders zal een schelling gevorderd worden. Maar men zou zich vergissen, als men meende, dat

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1936 | | pagina 146