BIJDRAGEN O/H GODSD., ZEDELIJK EN MAATSCH.
140
Idem O.a. 1361 I fol. 5vs.
2) Idem O.a. 1361 I fol. 182.
3) Idem O.a. 1358 fol. 85vs.
Vloekverbod.
Reeds in 1537 was er een vloekverbod uitgevaardigd,
vooral op aansporing van Karel V 3Streng werd ge
boden ,,dat nyemandt zweeren noch blasphemeeren en
soude den naem ons Heeren Jhesu Christi ende van sijne
lieve gebenedide Moeder ende Maget Maria”. De straf
fen waren niet malsch „te weeten voer deerste reyse
LX stuvers; voer de He reyse noch soe veel, voer de
Ille reyse drie werff soe veel ende van geset te wordden
te water ende te broode zes daghen aen een lanck ge-
duerende ende voer de IVe reysse van gepyloriseert te
Op Zondagen „ende solempnele heylige daghe mag
nyemant hem en vervorteren ten minste geduyrende de
hoochmisse ende de sermoenen in herberghen te gaen
drincken ofte mitte ball ofte cloot speelen ofte oick in
den Doelen schyeten”. i)
Onnoodig is het bijna om te zeggen, dat ook, toen de
lantarens eenmaal zij het spaarzaam in den Haag
waren geplaatst, deze in het bijzonder moesten be
schermd worden. Evenzoo was het jong en oud verbo
den om in de straten „mit kooten ofte mitten bal te
slaen”. 2)
Gelegenheid tot baldadigheid geeft ook blijkbaar het
koekslaan, een geliefkoosd amusement op markten en
kermissen: „Gheene cramers ofte couckvercoopers, hij
zij van buyten ofte binnen den Hage mogen gehengen
ofte gedoogen dat yemandt wye hij sij, jonck oft oudt,
couck slaet met houmessen, bijlen ofte andere instru
menten upte boeten van drie ponden”.