3) HET LEERLINGWEZEN IN DEN HAAG 6 Hoofdstuk II: De 16de: en In deze periode zien we, hoe de lakenindustrie in beteekenis vermindert Van Gelder blz. 30. 2) Eberstadt blz. 27. 3) Voor de bronnen, zie het eind van dit artikel. ten, blijkt wel hieruit, dat zij geen beperking in de toe lating van vreemde knechts vroegen, terwijl juist in 't vol- lersambacht vele knechts van buiten de stad kwamen (velen kwamen vanuit Z.-Nederland i) Bovendien zou men verwachten dat, indien het de be doeling der meesters geweest was toekomstige concurren tie te beperken, zij wel voor het klein houden van het aan tal knechts gezorgd zouden hebben. Dat dit echter niet het geval was en er knechts in overvloed aanwezig waren, blijkt wel uit wat Dr. Van Gelder op blz. 80 zegt: „Op één meester (voller) kwamen minstens 2 knechts (een „ge span”) en daar de meester hoogstens vier „commen” mocht hebben en niet mocht werken met „overgespan- nen”, was het mogelijk, dat er in een „meesterie” acht knechts waren. De meeste gezellen wisten dus van te voren, dat zij nooit meester zouden kunnen worden,” In dezen tijd treffen we een beperking van het aantal leerlingen ook nog bij de wollewevers aan 1473slechts eens in de drie jaar mag een leerling aangenomen worden. Bij hen vinden we tevens nog de bepaling: „wairt dat eenich meester sijn leerknape vercofte, dat wair (oick) op een boete van XLII schellinge”. Eberstadt vermeldt hetzelfde voor Parijs: „Die Verausserung des Lehrver- trages in gewinnsüchtiger Absicht (sog. Lehrlingsver- kauf), war verboten. 2)” De leerling had dus geen ge ringe waarde voor den meester! 17dc eeuw. eens zoo belangrijke en tenslotte ge-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1936 | | pagina 14