VAN DE 15de TOT DE 18de EEUW
7
heel verdwijnt en hiermede tevens het directe ingrijpen
van het dorpsbestuur in het economische leven. Dit
lichaam blijft niets dan het bekrachtigen van de rege
lingen, zooals die door de gilden opgesteld zijn; de ge
ringe invloed blijkt wel onmiddellijk uit het volkomen
gebrek aan uniformiteit in de hoeveelheid en het karak
ter der bepalingen bij de verschillende gilden.
In deze periode zien we ook het vormen van nieuwe en
het splitsen van oude gilden; tevens lichten de gildebrie-
ven ons nauwkeuriger in omtrent de gewoonten bij de ver
schillende gilden, hoewel er in die nauwkeurigheid groote
verschillen zijn.
Achtereenvolgens zullen nu de verschillende verschijn
selen van het leerlingwezen behandeld worden en de be
palingen hieromtrent zooveel mogelijk getoetst worden
aan de feiten, zooals de gildeboeken van het St. Josefs-
en St. Lucasgilde, die het uitvoerigst zijn, ons laten zien.
Eén der allereerste daden, die de leermeester bij het
aannemen van een leerling moest verrichten, was de aan
gifte van den leerling bij het gildebestuur, een controle
maatregel van de zijde van dit bestuur. Deze bepaling
was tevens van groot belang voor den leerling, daar nu,
voor zoover er geen notarieel contract gemaakt was, de
juiste tijd van zijn aanneming vermeld stond, dit in ver
band met het streven van den meester, den leertijd naar
believen te verlengen. Deze aangifte moest binnen een
bepaalden termijn geschieden en veelal stond op het niet
nakomen van deze verplichting een boete, b.v. bij het
bakkersgilde 1542): „wait dair yemant die een leerknape
aenname omme te leeren backen hetsij broot ofte pastijen”,
moest deze bij de hoofdmannen aanbrengen op een boete
van 30 stuivers. Bij de verschillende gilden verschilden
zoowel aangiftetermijn, b.v. 14 dagen bij de knoopmakers
1627); 40 dagen bij de Spaasche- stoel- en spinnewiel-