LEVEN IN DEN HAAG T7H EINDE DER 16de EEUW
171
vestigd en vernieuwd in 1383, „dat sij mogen keuren
straten, platen ende wedden”.
Die zorg voor de straten zal in de eerste plaats ten
doel hebben gehad het berijdbaar houden, hetgeen inder
daad niet zoo gemakkelijk zal zijn geweest.
Immers, oorspronkelijk waren alle straten zandstraten,
zonder eenige afwatering, die in een regentijd onmiddel
lijk in modderpoelen waren herschapen vol kuilen, die
het verkeer tot een marteling maakten voor mensch en
dier en vaak niet zonder gevaar.
Wij, die gewend zijn aan goed geplaveide of geas-
phalteerde straten, die het regenwater onmiddellijk loo-
zen op een uitmuntend werkend rioleeringsstelsel, wij
kunnen ons nauwelijks een voorstelling er van maken,
hoe de zandstraten er vooral 's winters, na langdurige
regens moeten hebben uitgezien.
Talloos zijn dan ook de klachten, die in de 16e eeuw
uit de burgerij opstijgen, om verbetering te brengen in
den aanleg der straten.
Bekend is in dit opzicht de inhoud van het octroy van
20 Januari 1561, waarbij Philips II aan de Magistraat het
recht verleent om door het heffen van een tol in het
Noordeinde de kosten te bestrijden van het bestraten
van dezen weg over een lengte van meer dan honderd
roeden met „cassysteenen”. In schrille kleuren wordt de
toestand van dezen drukken verkeersweg geschilderd
„tot swaeren laste en pericule van den paerden, die deur
die selve straete en moerasse met grooten cracht moeten
rijden en trekken, in vreese en pericule niet alleen van de
beesten, maer ook van de voorsz. geladen waeren en ook
menschen, die dikwils in dangiers sijn ommegesmackt en
in den morassche versmoort te worden, bijsonder des
wintertijts en ook bij nachte”
Het beste middel tot radicale verbetering was wel het