LEVEN IN DEN HAAG T7H EINDE DER 16de EEUW
181
van de maatregelen tegen brand nader terugkomen
waarin de Magistraat keurt, dat ieder van de genoemde
bewoners „hij sij vrij ofte onvrij, gehouden word die
Beecke elcs voer zijn deure te doen diepen ende schoon-
maecken”.
Van wege de groote vervuiling van de Beek is het, dat
op 12 Juli 1515 x) door schout en schepenen gekeurd
wordt „item noch zoo gebiet men, dat nyemant sijn vuyl-
nisse of asschen en zal worpen in de Beeck opte boeten
van XXX st.”. En eindelijk in 1559 werd de Keur van
1498 nogmaals afgekondigd. 2)
Maar men wierp zijn vuil niet enkel in de Beek, doch,
zooals gezegd, overal waar men het kwijt kon. Vandaar
dat schout en schepenen bij dezelfde keur van 12 Juli
1515 bepalen „item noch dat nyemant en brenge assche
noch vuylnisse in de Ramen opte zelve boete voorscr. van
XXX st.”.
De vleeschhouwers en de vischverkoopers deden flink
mede aan de straatvervuiling. Oorspronkelijk werd alle
vleesch- en vischafval door hen eveneens op straat gede
poneerd. Bij de reeds genoemde keur van 12 Juli 1515
de oudste, die we voor Den Haag kennen op dit ge
bied wordt den slagers en vischverkoopers ten streng
ste geboden „dat alle die vleyshouwers ende vischcopers
hoer pensen ende darmen, bloet ende grom van de visch,
zullen voeren buyten den Westmolen ofte Noortmoelen
ende zullent aldaer bedelven opte boete van XXX st.”.
Maar hoewel hun dus tegen zulk een hooge boete be
volen wordt hun afval buiten de bewoonde kom in den
grond te begraven, toch moet op 24 November 1538 deze
keur nog eens herhaald worden3) „item waert dat
Gemeente-archief O.a. 1357 fol. 48.
Gemeente-archief. Papieren Register fol. 45 vs. en vlg.
3) Gemeente-archief O.a. 1358 fol. 43.