BIJDRAGEN O/H GODSD., ZEDELIJK EN MAATSCH.
190
den selven put int canael ofte goete onder die aerde ende
een gelijcken yseren traille ant westeynde van den selven
gote omtrent de muyre van den voorscr. convente, zoe
dat er geen vulnisse ofte slick deur die muyre en sal mogen
commen up des convents erve ende sullen als dan die van
den Hage mogen des voorscr. convents muyre onder die
aerde doersteecken ende alleenlick dat regenwater twelck
de voorscr. put niet en sal mogen verswelligen bedects
hoofds moegen loesen up die erfve vant voornoemde con
vent, maicken tot dien eynde een lage gote onder die
aerde ende het pat vant voorscr. convent.”
In 1551 rijst er tusschen de Magistraat en meester
Heynrich van der Nat, deken van het kapittel op het Hof
als possesseur van een huis en erf op den Geest, gekomen
van wijlen Pieter Pietersz. Pens, vleeschhouwer een
kwestie .nopende die servituyt van een goet responde
rende uyte vuylnis- ofte brandputte van den Hage over
het erf van zijn voorscr. huyssinghe onder de aerde deur
de muyer van de oude Hantboochsdoelen, twelck nu es de
boemgaert vant Convent van Sinte Agnieten Suster-
huijs". t) De Magistraat verbindt zich „jairlicxs van nu
voirtaen te betalen uyten tresorie van den Haghe een
half pond hollants met voirwaerden, dat die possesseurs
vant selve huys ende erve tot eeuwighen dagen gehouden
sullen wesen te gehengen ende te gedoegen dat men de
zelve brantputte ofte goete sal moegen schoon maicken
tot allen tijden van den jaire, welke putte respondeert met
een poerte in de Thoerenstraete”.
In een acte van 19 December 1552 2is sprake van
Gemeente-archief. Papieren Register fol, 28 vs. en vlg.
2) Idem fol. 30 vs.
Het behoeft geen betoog, dat de voorstelling van zaken gegeven
in het Jaarboek van Die Haghe 1932, blz. 18, door den heer A. ter
Meer Derval, niet overeenkomstig de werkelijkheid is. Hier wordt