BIJDRAGEN O/H GODSD., ZEDELIJK EN MAATSCH.
194
de
Gemeente-archief Oa. 1361 I fol. 28 vs.
De redenen, waarom dit octroy op verzoek van
Magistraat werd verleend en de schildering van den toe
stand vóór 1683 zijn te merkwaardig, dan dat we de ver
leiding kunnen weerstaan om er enkele gedeelten uit aan
te halen. Er wordt in het begin van deze acte aan her
innerd, hoe de Magistraat altijd het recht heeft gehad de
straten te keuren en dat zij van dit recht altijd een uitste
kend gebruik heeft gemaakt en dat zij steeds er op uit is
geweest „dat goede ordre omtrent het reynigen van de-
selve straten, wateren ende wegen soude mogen werden
gestelt, authoriseerende de respective buurten omme big
den aen te stellen die de vuylnis ende slijck van de meer-
gemelte straeten op seeckere dagen in de weecke souden
moeten weghaelen ende de wateren diepen ende schoon
houden"
Maar de Magistraat heeft bitter moeten ervaren, dat
de buren en buurten hun taak al te lichtvaardig opvatten
en niet doordrongen waren van het gewicht en het belang
van een goeden reinigingsdienst „dogh dat de supplianten
tot haer leedwezen ondervonden, dat de voorscr. straeten
zoodanigh met slijck ende vuylnis continuelyck waren
beset, dat niet anders als met groote incommoditeit soo
van carossen als luyden te voet conden werden gebruyct
ende de wateren doorgaens soo stinckende dat onver-
draagelyck was”. Dit is dan ook waarschijnlijk de reden
daarvan, dat in 1564 de Magistraat bepaalt, dat ieder
een het vuil van de straten zal mogen halen, mits dat
hij het goede zoowel als het kwade meeneemt. Maar de
Magistraat heeft nu begrepen, wat haar taak in deze is
„dat omme sulcx voor te koomen de supplianten geduy-
rich besigh waeren geweest omme bequame middelen uyt
te vinden ten eynde de voorscr. straaten van de vuylnis