HET LEERLINGWEZEN IN DEN HAAG 12 apothekers Het aantal leerlingen bij één meester. Het is een bekend feit, dat een meester gewoonlijk niet vrij was in ’t aannemen van een onbeperkt aantal leer lingen; voor Den Haag hebben we het in ’t vorige hoofd stuk voor de 15de eeuw beschouwd en in de 16de en 17de eeuw is 't niet anders. Algemeen is de beperking echter alweer niet, zij wordt tenminste niet in alle gildebrieven uitdrukkelijk bepaald; bij het St. Lucasgilde komt deze be paling pas in 1667, bij de linnenwevers, borduurwerkers, kuipers, horlogemakers, passementwerkers en gedurende de geheele 17de eeuw nog niet. Omdat de kwestie van de leerlingbeperking belangrijk is, volgt een eenigszins uitgebreid feitenmateriaal. Bij het St. Jozefsgilde (sedert 1540) mocht de mees ter „slechts” één jongen in het jaar aannemen. De bontwerkers (1564) hadden een beperking tot 2 jongens in 2 jaar. Kon de leerling, nadat hij zijn leertijd volbracht had, onmiddellijk meester worden? Gewoonlijk was dit niet het geval. In Den Haag was 't alleen bij de linnenwevers (1577) toegestaan, doch bij de overige ambachten was hij verplicht eenige jaren als knecht te dienen, b.v, bij de zwaardvegers (1624) moest een leerling hier nog een half jaar als knecht werken eer hij zijn proef moest doen; een vreemde knecht moest dit gedurende een jaar doen ,,ten ware de magistraat om onderlinge insichte anders goetvonde”. Bij het St. Lucasgilde duurde het verplichte knechtschap 2 jaar. Voor vreemde knechts was de termijn gewoonlijk lan ger dan voor „ingeborenen”, doch droeg geenszins het karakter van een uitsluiting, gewoonlijk was ’t een half jaar, op zijn hoogst 2 jaar (bij de goudslagers).

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1936 | | pagina 20