BIJDRAGEN O/H GODSD., ZEDELIJK EN MAATSCH. 202 vlg. Zie o.a. notulen van de Sociëteit van 18 October 1678 en aanpakt, dank zij de volharding van den heer Fagel. In Januari 1679 beginnen dan de eerste lampen te branden van een meer uitgebreide en betere straatverlichting des nachts. 1Ongeveer vier honderd lantaarns worden dan op palen opgericht in Den Haag. De kosten voor de op richting der palen en het maken van de lantaarns worden gedragen door de Sociëteit, maar de kosten van het on derhoud der lantaarns en van de olie en van de vier lamp- bezorgers en twintig aanstekers zullen worden bestreden uit een nieuwe belasting, het z.g. lantaarngeld, waartoe in de vergadering der Sociëteit van 16 Januari 1680 be sloten wordt. De bewoners der huizen, dus niet de eige naars, zullen deze belasting moeten opbrengen en wel „na advenant de verpondingen". Een bewoner van een huis, doende in de verpondingen beneden de drie gulden, moet betalen per jaar acht stui vers; van drie tot acht gulden zestien stuivers; van acht gulden tot twintig gulden twee gulden en tien stuivers; van twintig gulden tot vijf en veertig gulden vier gulden; van vijf en veertig gulden tot zestig gulden vijf gulden en van zetig gulden en meer zeven gulden. X. MAATREGELEN BIJ BRAND. Dat bij den primitieven woningbouw en bij de groote zorgeloosheid der burgers het brandgevaar in een middel- eeuwsche stad buitengewoon groot was, laat zich denken. En dat met de primitieve middelen, die men bezat om een brand te blusschen, een brand evenmin spoedig overwon nen was, laat zich eveneens gemakkelijk begrijpen. Uit tal van acten spreekt een groote angst voor brand. We heb ben bij de bespreking van de verontreiniging van straten

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1936 | | pagina 210