BIJDRAGEN O/H GODSD., ZEDELIJK EN MAATSCH. 204 leenen of iemand in zijn plaats assistentie te doen verlee- nen. Ook als er een klein binnenbrandje was geweest, dat de bewoner zelf had kunnen blusschen, moest hij „noch tans die brantclock doppen drie doppen ende terstondt daeraen een van den cleynen doeken van de prochie- kereke doen doppen drie ofter vier doppen, daerbij men moet weeten, dattet brandtschattinge es ende dat een brandt gevuyt es ende dat opte boeten van een karolus gulden”, t) Brandreglement. Van 11 Juni 1533 bezitten we een volledig brandweer- reglement2), een „ordonnantie gemaict bij den gerechte van den Hage bij advyse van den Raidt van Hollandt omme te resisteren bij Goods hulpe den brandt, die daer zoude mogen vallen”. Het eerste artikel stelt den brandweerplicht voor iede- ren inwoner vast „geestelick, waerlick, suppoesten van den Hove, eedel ende oneedel, wye hij sij, nyemandt vuyt- gesundert”. Hij moet aanschaffen en onderhouden op eigen kosten „alsulcke gereetscap dienende tot vuytinge van den brande tsij leeren brantemmeren, tubben, oost- vaeten hoosvaten), dweylen, daer elexs op geordon- neert ende gestelt es, up die boeten ende peijnen als hier nae int lange verclaert is”. Het reglement schrijft dan verder voor, dat ,,die voorsz. brantemmeren geteyckende ende gemerct sijn mitten wa~ pene ofte teyckene van dengheenen, die deselve brant- emmers toebehoeren ende mitten letteren, daertoe geor- donneert in elexs brantmeesterscap op elexs brantmeeste- ren, als hier voern int register achter elex huys genoteert staet.” 1) Gemeente-archief O.a. 1359 fol. 53. 2) Idem O.a. 1358 fol. 71 en vlg.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1936 | | pagina 212