VAN DE 15de TOT DE 18de EEUW
13
de 7 jaar
b.v. moch-
Welke kunnen nu de motieven geweest zijn om het
aantal leerlingen te beperken? Dat deze maatregel bij de
vollers een andere bedoeling had dan toekomstige con
currentie uit te sluiten hebben we reeds gezien. Is ook
in bovengenoemde gevallen deze verklaring wel waar
schijnlijk? Kan er eenige beperking verwacht worden, als
ieder meester elke één a twee jaar een nieuwen leerling
mag aannemen? Eenige beperking is alleen te verwach
ten bij b.v. de goudslagers, die dit slechts om
mochten doen. Doch in het St. Jozefsgilde
Kleermakers 1578) één jongen in 2 jaar op „verbeurte
meesterie”.
Zwaardvegers (1624) was het slechts toegestaan één
jongen tegelijk te hebben; als een jongen minstens 4 jaar
bij een meester geweest was, dan mocht deze een tweede
aannemen.
St. Lucasgilde: „dat mede geen meester tsij schilder,
boeckvercooper, boeckbinder, glasemaecker, glasesnijders
ende die genen die onder het gilde als t voren begrepen
sijn, vermogen sullen op haere winckels te stellen ofte
elders aen te houden tot haere neringe meer dan eene
leerjongen”. Bij overtreding kreeg men een boete van
zes gulden.
Deze bepaling verscheen toen pas voor ’t eerst en was
geen sanctie voor een reeds bestaand gebruik, zooals we
zien zullen.
Schoenmakers (1627): de meester mag ieder jaar een
leerling aannemen; als hij er meer aanneemt, zal hij zijn
„meesterie” verbeuren.
Knoopmakers 1627) mogen niet meer dan 2 leerlingen
hebben op een boete van drie gulden. Aangezien de leer
tijd drie jaar bedroeg, mocht de meester dus ieder 1JA
jaar een nieuwen leerling aannemen.