LEVEN IN DEN HAAG T/H EINDE DER 16de EEUW
215
het Spui als
dien
de
De landvoogdes kan niet anders dan in deze de buren
ter wille zijn en „ordonneert den voorn, procureur-gene-
rael ende bailliu van den Hage ende elcken van hun res
pective hueren voirgenoemden dieners te bevelen ende
dairtoe te houden, dat zij hun verdragen opte voorset.
Spoye gelycke oneeerlijeke herbergen nyet meer te
houden”.
Aanlegplaatsen.
Het jaar 1592 is in de geschiedenis van
haven van Den Haag een belangrijk jaar geweest, zooals
we straks nader zullen bespreken, zoodat het ons
stig lijkt om eerst een en ander mede te deelen over
regeling van het scheepvaartverkeer vóór dat jaar.
Het deel van het Spui, waar de vrachtschepen aanleg
den, lag tusschen de Kapelsbrug een steenen brug
en de Lepelbrug, dat was de houten brug tegenover de
Kalvermarkt, ook wel de eerste houten brug genoemd in
tegenstelling tot de laatste houten brug, die in het laatst
der 16e eeuw over het Spui gelegd was ongeveer tegen
over de Ammunitiehaven, die in het laatst der 16e eeuw
aangelegd, ook wel de Uiterste Gracht genoemd werd.
Tusschen de Kapelsbrug en de Lepelbrug mochten
aanleggen alle schepen, die „victuaelge” levensmiddelen
aanbrachten. Natuurlijk allereerst de schepen, die voor
de hofhouding van den graaf of van den stadhouder al
lerlei benoodigdheden aanvoerden, zooals die opgesomd
zijn in het octroy van 1407.
Verder meerden hier de schepen, die wijn en bier aan
voerden. Later kregen deze hun ligplaats aan de Bier
kade. Dan mochten oorspronkelijk hier aanleggen de sche
pen die visch en fruit aanvoerden. Gelijk we immers hier
voor zagen werd aan de oostzijde van het Spui sedert