HET LEERLINGWEZEN IN DEN HAAG 16 meld uit het „Klatboeck van het St. Lucasgilde”): van 1614.21 werden als meester in ’t gilde opgenomen 12 ingeboren burgers, 17 niet-ingeborenen; van 1635—51 bedroegen deze cijfers resp. 33 en 36. Het aantal niet- ingeboren burgers werd in hoogte nog ongunstig be- invloed door het feit, dat indien de candidaat een burger dochter gehuwd had, hij ook slechts het inkomstgeld voor ingeborenen behoefde te betalen. Het groote aantal vreemdelingen in dit gilde werd o.a. veroorzaakt door het bijzondere karakter ervan: immers de artistieke beroepen zijn erin verzameld en Den Haag als luxe-stad oefende een groote aantrekkingskracht op kunstenaars uit. We kunnen dus concludeeren, dat vreemde knechts een belangrijke rol in het economische leven van die dagen speelden. Als het niet de bedoeling is geweest met de beperking van het aantal leerlingen de afsluiting van het gilde te bevorderen, wat kan de bedoeling dan wèl geweest zijn? Waarschijnlijk had de maatregel niet tot strekking het aantal leerlingen in het algemeen te beperken, doch per meester; hierop duidt het feit, dat er een samenhang be staat tusschen den leertijd en het aantal leerlingen dat een meester mocht aannemen: de beroepen met den langsten leertijd, zooals goudslagers (7 jaar) en zwaardvegers (5 jaar), konden ook het geringste aantal leerlingen aan nemen: de goudslagers één in de 6 jaar en de zwaard vegers één in de vier jaar. Ook kan eenige aanwijzing in de redactie van de betreffende bepaling liggen: de knoop- makers b.v. spreken niet van het verboden zijn van meer dan één leerling in de 1 jaar aan te nemen, doch van een verbod van meer dan 2 leerlingen tegelijk te hebben. Men oordeelde waarschijnlijk, dat het peil van het onderwijs te zeer zou dalen, indien de meester meerdere leerlingen

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1936 | | pagina 24