BIJDRAGEN O/H GODSD., ZEDELIJK EN MAATSCH.
242
DE INWONERS.
XIV.
In voorgaande hoofdstukken is ons herhaaldelijk ge
bleken, hoe allerlei inwoners van Den Haag zich onttrok
ken of trachtten te onttrekken aan maatregelen van de
Magistraat of aan geldelijke verplichtingen daaruit voort
vloeiende, met een beroep op het feit, dat zij „suppoost”
waren. En hoe dan de Magistraat de hulp van het Hof
van Holland of van de Rekenkamer moest inroepen om
de onwilligen te dwingen zich aan de ordonnantiën te
onderwerpen.
Dit feit, dat aan een krachtig stadsbestuur zooveel
een paar straten legde, moest zich vanzelf uiten in de
organisatie van die bewoners tot een buurt.
In de 17e eeuw hebben de buurten hier haar oorspron
kelijk karakter al verloren.
Immers in de 17e eeuw is de toestand zoo we hebben
dat reeds in het kort geschetst dat allerlei belastingen,
straatgeld, vuilnisgeld, diepgeld, lantaarngeld etc., van
de bewoners worden geheven, terwijl de Magistraat (of
de Sociëteit) dan zelf de uitvoering der werken ter hand
neemt. Dan hebben de buurten dus haar oorspronkelijk
karakter verloren. En daarom is het den schrijver van het
zoo juist genoemde artikel over de buurten in de Mede-
deelingen ook niet mogen gelukken, om uit de 17e eeuw-
sche buurtbrieven een bepaalden reden voor haar ont
staan te vinden.
Aan het hoofd van elke buurt stond een bestuur, be
staande uit een deken, 2, 4 of 6 hoofdmannen en een
secretaris. De buurten zijn blijven bestaan tot 30 April
1816. Er waren er toen 72. Zij zijn toen opgeheven en
een verdeeling van de stad in 22 wijken is er voor in de
plaats gekomen.