BIJDRAGEN O/H GODSD., ZEDELIJK EN MAATSCH. 248 voor deze omslagen kon en voortdurende samen van deze samenwerking college bestaande uit afgevaar- den Hoogen Raad, het Hof de Magistraat geen centraal gezag was, dat zorgdragen, was een nauwe werking geboden. De drager was de z.g. Sociëteit, een digden van den Hoogen Raad, het Hof van Holland, de Rekenkamer en de Magistraat en haar doel was al die maatregelen te bevorderen, die voor Den Haag nood zakelijk waren en waarbij de medewerking van de sup poosten onontbeerlijk was. Al zijn de genoemde voor rechten voor de suppoosten tot 1795 gehandhaafd, toch is het ontegenzeggelijk dat het college van de Sociëteit ge durende den tijd der Republiek voor Den Haag van veel nut is geweest, al hebben de heeren onderling ook nog zoo gestreden over allerlei kwestie’s van jurisdische en administratieve bevoegdheid. Het huurrecht te Scheveningen. In Scheveningen had men uit den aard der zaak de tegensteling niet tusschen huurlieden en suppoosten. Daar kende men maar één soort bewoners, de huurlieden, en die geen buurman wenschte worden, die moest een voudig het dorp verlaten. Als men in Scheveningen buur man wilde worden, kreeg men het recht „vier, licht, huys ende werff te houden”. Aan niet-buurlieden was dit recht ten eenen male ontzegd. „Schoudt ende gerechte doen eenen jegelycken weeten, soe wye alhier binnen den dorpe van Scevelinge woon- achtich es, vier, licht huys ende werff houdt ende geen buyrman en is, dat hij compt bij den gerechte ende wyn- nen zijn buyrrecht achtervolgende tdorps kuer oft dat hij terstondt vertrecken van den dorpe ende verbieden hem- luyden vier, licht, huys ofte werff te houden opte boeten van XVII pont.” 1) 2) Gemeente-archief O.a. 1361 II fol. 55 vs.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1936 | | pagina 256