VAN DE 15de TOT DE 18de EEUW
17
Werd er nauwkeurig toegezien, of de meester soms
niet te veel leerlingen aannam? Deze vraag moet voor het
1) Deze opvatting vond ik ook bij Eberstadt: „Sie (de beperking)
wurde noch im besonderen damit begründet, dass der Meister nicht
imstande war eine grössere Anzahl von Lehrlingen gehorig zu
beaufsichtigen und gründlich auszubilden” (Das französische Ge-
werberecht blz. 25).
2) Een bevestiging van dit vermoeden vond ik bij Eberstadt (blz.
282): „Die Hosenmacher von Amiens bestimmen im Jahre 1448, dass
künftig jeder Meister nur einen Lehrling halten solle denn es sei
dahin gekommen, dass einige Handwerker den grosseren Teil ihrer
Arbeit durch Lehrlinge ausführen lassen, und infolge dessen eine
Anzahl tüchtiger Gesellen keine Beschaftigung mehr finden könne.”
2
tegelijk opleidde 1dit wordt eenigszins bevestigd door
het feit, dat tegelijkertijd, dat in 1667 bij het St. Lucas-
gilde de leerlingbeperking ingevoerd werd (n.l. slechts
één leerling tegelijk op een winkel), voor de kamer
schilders” een proef werd ingesteld met de volgende
motiveering: „omme alle onkundige van camerschilders
niet simpelyck soo los op betalinghe van haer gildegelt
alleen in 't meesterboeck te stellen”, doch dat zij grondige
kennis moesten hebben. Logisch dat men tegelijkertijd het
onderwijs regelde.
Misschien ook gunde men ieder meester graag een
goedkoope arbeidskracht (een leerling was voor den
meester een economisch voordeel!), van een streven naar
sociale gelijkheid onder de meesters valt evenwel weinig
te bespeuren, daar ieder meester een onbeperkt aantal
knechts mocht hebben (een voorbeeld uit het St. Jozefs-
gilde: in 1566 had de timmerman Joris Claesz 9 knechts,
terwijl de overige gildebroeders geen, of ten hoogste twee
knechts hadden).
Tenslotte kan, zooals vroeger bij de vollers, welwil
lendheid jegens de knechts een rol gespeeld hebben. 1