LEVEN IN DEN HAAG T/H EINDE DER 16de EEUW
255
U Alg. Rijksarchief Leenkamr Liber V fol. 66 vs. Inventarisn. 52.
Korte Houtstraat. En deze begrenzing is ook vrijwel de
begrenzing van de bewoning die de Hofboeken, en vooral
de oudste, aangeven. Daarmede zou dan in overeen
stemming zijn de veronderstelling van Jhr. Calkoen
(Jaarboek 1901, blz. 58 noot), dat het kapittel van het
Hof ook een goed bezat op den Vijverberg, n.l. „der
Heeren hove van der Canesiën”, waarvan in de acte van
1370 sprake is, terwijl dan de Uiterste Gracht van het Hof
zou zijn de gracht die liep Tournooiveld-Houtstraat-
Plein, wat weer in overeenstemming zou wezen met de
benaming van de Uiterste Poort, ter plaatse van het voor
malige Gemeente-Museum. Het Duifhuis zou dan ge
staan hebben ter hoogte van de latere St. Jorisdoelen.
Nu zegt verder de acte van 1370, dat de oostgrens van
het dorp gevormd wordt door een laan, die „gaet oest
bi der Heeren hove van der Canesiën”. Welke laan kan
dit geweest zijn?
Hier komt ons te hulp een acte van 16 Februari 1392.1
Daarin is sprake van de hofstede „die gelegen is in de
nuwe Poten van den Haghe aen onse wildernisse aldaer
ende aen die oestside ende die noirtside belegen heeft
onse wildernisse voirs., aen die westside den wech, die
gaet uter Potenstraet in onser voirs. wildernisse ende
aen die suytside die heerwech, die gaet uter Potenstraet
voirscr. oistwaert te veenwaert in”.
Deze hofstede lag dus ongeveer op den hoek van de
tegenwoordige Korte Poten en het Plein. Met den laatst
genoemden heerweg de grens aan de zuidzijde
wordt bedoeld de latere Heerengracht-Bezuidenhoutsche-
weg. Met de grens aan de westzijde, dus met den weg,
„die gaet uter Potenstraet in onser voirs. wildernisse”,
kan moeilijk een andere weg bedoeld zijn dan dezelfde