HET LEERLINGWEZEN IN DEN HAAG 18 St. Jozelfsgilde, waar ik dit .nagegaan heb, ontkennend beantwoord worden; het wordt wel ’t best geïllustreerd door den kuiper Pieter vanWermond. Deze nam aan in: 1660: 2 leerlingen. 1661: 3 leerlingen. 1662: 1 leerling. In 1663: zijn geen leerlingen opgeteekend. 1664: 1 leerling. 1665: geen leerling. 1666: 1 leerling. 1667: 2 leerlingen. 1668: 1 leerling. Stelt men nu den leertijd bij het St. Jozefsgilde op 3 jaar, dan had hij in 1663 mogelijk 6 leerlingen! In 1677 zien we b.v. ook twee maal, dat een leermeester 2 jongens tegelijk aanneemt; we kunnen dus niet zeggen, dat het gilde- bestuur erg fel op het nakomen van de beperkingsver- plichting was, hetgeen duidelijk wordt als men aanneemt, dat deze beperking niet in de eerste plaats terwille van de meesters bestond. We zien hetzelfde verschijnsel in nog versterkte mate bij het St. Lucasgilde; men moet hier echter in 't oog houden, dat de artistieke beroepen in dit gilde ondergebracht zijn, dus waar de keuze van een leer meester een grootere rol speelt dan bij de gewone am bachten. Er waren hier meesters, die steeds maar weer nieuwe leerlingen aannamen, zooals b.v. Evert van der Maes, die op St. Lucasdag in 1611 7 leerlingen had. De overige verplichtingen van den leerling. Wat ons bij het lezen van de gildebrieven en leer- contracten onmiddellijk opvalt, is de groote gebondenheid van den leerling aan zijn meester, veel meer dan een knecht, die gewoonlijk zijn dienst met een bepaalden ter mijn kon opzeggen. Daarom was de proeftijd, die de

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1936 | | pagina 26