EEN JOODSCHE WERELDREIZIGER IN DEN HAAG.
265
hen, want ze zijn goed
nutte den tijd, dien hem gegund was om van het gezel
schap van een zoo singulieren gast als Azoelai te genieten,
op een andere wijze.
Reeds den eersten dag van zijn verblijf in Den Haag be
zocht Azoelai, na de officieele bezoeken aan den rabbijn
en gazzan der Portugeesche gemeente Salomo Saruco 9
en den Opperrabijn der Hoogduitsche Gemeente Rabbi
Saul Haléwie10), ook ,,den buitengewoon voornamen
Tobias Boas, die drie en tachtig jaar oud is.11Zijn zoons
behooren tot de voornaamsten der stad. God heeft hem ge
zegend met kinderen en met grooten rijkdom. Hij is heer-
scher, vorst, een groote, bemind bij het prinselijk hof”. Het
zijn de woorden, waarmee Azoelai den man, wiens kring
hij in deze dagen zeer vaak bezocht, teekent. Hij ontmoette
daar Boas' zoons Abraham en Simon, den huisleeraar
Abraham Nancy; verder de jongere heeren Mozes Leh-
ren 12leerling van den scherpzinnigen rabbijn Hilman te
Metz en Simon Sommerhausen13), den boekhouder.
Deze laatste was een voor zijn tijd verlicht man, gezien
het feit dat hij met den bekenden wijsgeer Mozes Men
delssohn in briefwisseling stond. Hij behoorde ook tot de
praenumeranten op Mendelssohn’s vertaling van de
Pentateuch.
Meer dan eens maakte hij met deze jongeren wande
lingen of was met hen in geleerde gesprekken gewikkeld.
Zoo luidt de aanteekening bij Dinsdag 2 Juni:
Tenhuize van Tobias Boas was ik in aangenaam ge
sprek met de jonge heeren. We wandelden over het prin
selijk hofplein. De geheele stad is mooi en ze is als één
groote tuin.”
t Is als hooren we hier Hendrik Schim in zijn „Eeuwig
groene Haag, omringd met lustwaranden.”
Azoelai was met zijn gezelschap wel zeer ingenomen.
„Ik had waarlijk veel genoegen van 1