VAN DE 15de TOT DE 18de EEUW 19 1) Uit de notarieele protocollen verzameld door Brugmans in „Die Haghe” 1908 biz. 53. 2) „Die Haghe" 1909, biz. 24. een nogal leerling bij zijn meester moest doorbrengen, zooals die bij sommige gilden voorgeschreven was, ook van zoo’n groot belang. Bij die gilden, waar hij niet voorgeschreven was, kan het gebruik toch weer bestaan, want gewoonlijk wor den leercontracten pas gemaakt, nadat de leerling reeds eenigen tijd in dienst is getreden; ook werd deze proeftijd wel in het contract zelf vastgesteld. Als de leerling wegliep en een andere meester daarop invloed uitgeoefend had, dan kregen zoowel de leerling als deze meester een boete; b.v. bij het St. Lucasgilde (1624) 3 gld.; bij de borduurwerkers (1601) 6 gld. Indien de leerling zoo maar wegliep, dan was de gering ste straf wel een geldboete, zoo bij de bontwerkers 1564 „wairt saecke dat de voors. leerknaepen wech liepen ofte andere ambachte leeren binnen die voors. twee jaeren, die sal de voors. gilde geven en betaelen 2 Rijnsche gul dens current ende die sal de meester gehouden wesen te verseggen ende te betaelen den gilde voors.” In de leer contracten zijn de boeten echter belangrijk hooger, zoo moest de vader van een zilversmidsleerling indien deze wegliep, „sonder contradictie ofte tegenseggen” 150 Car. gld. betalen i), de vader van een Fransche-Kramersleer- ling moest in hetzelfde geval 100 gld betalen. 2) Strenger was de straf bij de zwaardvegers 1624): „de jongen sal nimmer meer gasten ten sij hij sijnen tijd bij den meester behoorlijcke en volcomentlijck voldaen heeft”. Wilde hij weer bij zijn ouden meester terugkomen, dan moest hij dezen 4 Car. guldens betalen en bovendien een jaar langer leeren! Het wegloopen scheen bij de zwaardvegers

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1936 | | pagina 27