HET LEERLINGWEZEN IN DEN HAAG 22 i) „Die Haghe” 1909, blz. 27. i bate van den meester, maar in hun eigen belang bij hem te vertoeven. Tot dezelfde conclusie leidt trouwens het feit, dat sommige aanduidingen ons doen vermoeden, dat het niet de gewoonte was hun ’t eigenlijke werk te doen ver richten.” (blz. 128). Misschien bedoelt de auteur met „geacht worden” de officieele meening; in werkelijkheid duiden vele verschijn selen erop, dat de leerling wel degelijk van groot econo misch belang voor den meester was. Of het inderdaad juist is, dat de leerling geen loon ontving, zullen we nog bezien; dat zij niet het „eigenlijke werk” mochten maken, dus zelfstandig een werk uitvoeren, spreekt vanzelf, maar als hulp daarbij waren zij toch geenszins te versmaden. Werd toch bij den harnasmakersleerling bepaald, „dat sijn dach- werck soude beginnen des morgens ten 5 uyren ende con- tinueeren tot ’s avonds 9 uyren ten waere syne meesters werck haest vereyschten, hij dan sijn beste neffens sijn meester doen ende wercken soo lange hij wercken sal.”1 Hoewel deze leerling reeds wat ouder was (hij sloot zijn contract zelf, was dus meerderjarig), blijkt hieruit wel duidelijk het economische belang van den leerling; hoe is anders ook te verklaren, dat het toch zeer schappelijke verbod van meer dan één leerling per jaar aan te nemen, bij het St. Jozefsgilde herhaaldelijk overtreden werd. De leercontracten lichten ons ook nog in omtrent andere verplichtingen van den leerling; zoo wordt in ieder con tract geëischt, dat de leerling zijn meester „in alle gehoor- saemheit ende onderdanichheyt” dienen zal en „paree- ren wat hem sal worden gecommandeert”. Tevens wordt de „vlijtich ende naerstichheyt” van den leerling contrac tueel vastgelegd, zoonlief krijgt daarvoor veelal de noo- dige „aenmaninghe” van zijn vader mee.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1936 | | pagina 30