VAN DE 15de TOT DE 18de EEUW
25
wien in 't
Ik heb gepoogd na te gaan of er verband bestond tus-
schen de materieele verplichtingen van den vader en den
leertijd van zijn zoon, m.a.w. of indien de vader weinig of
geen kost- of leergeld betaalde, de zoon ook langer moest
leeren. Duidelijk komt dit verband niet te voorschijn, een
enkele maal is bij betaling van een vrij hoog leergeld of
kostgeldbedrag de leertijd inderdaad juist, of zooals bij
de goudsmeden beneden het gemiddelde, doch in andere
gevallen niet: bij den schoenmaker, die 10 jaar leert, moet
de vader 100 gld. in twee termijnen voor de eerste 2 jaar
en kleeren voor alle 10 jaren betalen, terwijl voor den
jongen, die .slechts” 4 jaar leert, in 't geheel niets betaald
wordt; zoo ook bij de goudsmeden: een jongen die bij zijn
vader in den kost is, doch geheel gratis bij den leermeester
leert, is in jaar klaar, doch de vader die eveneens zijn
zoon thuis heeft en bovendien 150 gld. leergeld betaalt,
moet hem 4 jaar laten leeren; en hij die voor 4 jaar 500
gld. betaalt laat zijn zoon 5 jaar leeren.
Weliswaar moest daarentegen degeen voor
geheel niets betaald werd zes jaar leeren!
Natuurlijk is bij hen, voor wie in 't geheel niets betaald
wordt, de kans dat hun leertijd gerekt wordt, ’t grootst;
een grens tot welke de meester mocht rekken bestond niet.
Dit was b.v. in Frankrijk wèl het geval. Eberstadt ver
meldt: ,,War der Lehrling zu arm urn Lehrgeld zu zahlen,
so verlangerte sich die eigentliche Lehrzeit um zwei
Jahren” i). In Beieren had men weer een andere oplos
sing: daar werd zoo'n arme leerling na afdoening van
den verplichten leertijd tot gezel verheven en moest dan
het leergeld inverdienen. 2)
Naast de gevallen, waar de leerling te lang leerde,
1j Das franz. Gewerberecht blz. 26.
2) Verlepsch: Chronik der Gewerbe (zonder jaartal), deel IV
blz. 64.