HET LEERLINGWEZEN IN DEN HAAG 28 geldloon, even- neffens d’andre knechts van i wesen”. schoenmakersleerling 1642 leerling Fransche kramerij (1668), goudsmidsleerling 1663 Als voorbeeld de zilversmid: de leerling krijgt „cost, dranck, wassen, wringen ende slapen” en zijn meester zal hem in goede discipline houden, „sonder dat de leerling yet daervoor sal behoeven te betaelen”, In vijf gevallen ontvangt de leerling een tueel met kost. a. Kunstschildersleerling (1624): „ende sal de voorss. Mr. Bosch daervoren aen den voorn, sijnen dienaer be taelen ’t eerste jaer sessendertich guldens, het tweede jaer ’t sestich guldens ende het derde jaer vierentachtig gul dens te XL grooten”. b. Caffawerkersleerling (1622): deze verdient 2 jaar niets: t derde jaar 8 stuivers in de week, ’t vierde jaar half knechtsloon van „yeder elle die hij maeckt of werckt”. c. Zwaardvegersleerling (1639): behalve den kost enz. krijgt de leerling na afloop van zijn leertijd 60 gld. d. Leerling Fransche kramerij 1651deze kreeg ge durende 5 jaar den kost, bovendien gedurende de laatste 3 jaren 20 Car. gld. ’s jaars, en gedurende alle 5 jaren 2 stuivers „Sondachsgeld”. Een andere Fransche kramer leerde óók 5 jaar, doch kreeg geen geldloon. e. Horlogemakersleerling (1668): deze leert 3 jaar gratis en krijgt het 4de jaar 16 stuivers in de week, welk bedrag ieder jaar oploopt tot het achtste jaar 44 stuivers, zoodat het totaal door den leerling te ontvangen bedrag 350 gulden zou zijn. We zien dus dat in 16 gevallen de leerling loon in een of anderen vorm ontvangt. Vóór we echter de stellige uit- de winckel gemeen sal

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1936 | | pagina 36