HET LEERLINGWEZEN IN DEN HAAG 30 heb ik op die namen in het notarieel archief nagezocht, echter zonder resultaat; of in deze gevallen b.v. de leer ling bij den meester in huis woonde of bij zijn eigen ouders, is dus niet bekend. De verplichtingen, zooals die uit aanwezige contracten blijken, zijn de volgende: in de eerste plaats moet hij altijd „sijn uyterste devoir doen ’t ambacht te leeren gelijck een goet meester betaemt”. Evenals het den parfumeur ver boden was zijn leerling „yet te quader trouwe achter te houden”, verbond zich de meester-horlogemaker „niets te secreteeren ofte verborgen te houden, directelijck ofte in- directelijck.” Als de leerling bij den meester in den kost was, dan werd precies omschreven, wat den jongen alzoo gegeven moest worden; zoo moest de leerling-harnasmaker 1623) worden onderhouden „in cost ende dranck, neffens ook sijne cleederen om dagelicx in te wercken, te versien eens ter weecke met varsch linnen ende voorts te onderhouden met nayen ende wassen, des Sondaechs hem te geven sij- nen mantel om daarmede te gaen wandelen, te kercken off daer ’t hem belieft”. Als de 3-jarige leertijd om was, moest de meester hem met een volledigen uitzet voorzien. Een enkele maal worden onderwijsbepalingen opgeno- nomen; zoo in het wielmakerscontract (1644), dat de jongen tweemaal daags naar school moet gaan, n.l. 's mid dags en 's avonds; in een zwaardvegerscontract (1642) werd het onderwijs in ’t teekenen, schrijven, rekenen echter aan den meester overgelaten. Mocht een zilversmid (1635) bij ziekte van zijn leer jongen dezen naar zijn vader sturen, zijn collega (1636) „sal hem sieck moeten houden, sijn naerstichheyt doen omm hem weder tot sijne gesontheyt te brengen ende hem tracteren off 't sijn eygen kint ware”.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1936 | | pagina 38