LEVEN IN DEN HAAG T/H EINDE DER 16de EEUW
91
boven die doere van den selven huysse den tijt van zes
weecken lanck geduerende nae ouder costume”. Al dege
nen, die verblijven in een huis, waarin een pestlijder ver
pleegd wordt of gestorven is „hetzij vrou ofte man sullen
in heuren handen omhoich boven die handt draghen
openbaerlick een wit smal rijsken van tienden, lang we-
sende anderhalf! elle ende dat zoe wel dengheenen die
zieck geweest sijn als dengheenen diese bewaeren op
boete van V
De bedoeling van deze bepaling is natuurlijk, dat ieder
een dusdanige personen kan mijden. Zij moeten echter
niet alleen gemeden worden, zij moeten zelf anderen ook
mijden. Vandaar dat het hun geboden is als zij „devocie
hebben misse te hoeren te gaen ter kerck in den cappelle
van St. Anthonis uptie Geest, sonder dat zij in de Groote
Kercke ofte elwaerts in gheenen Goods huyssen en zul
len mogen commen op gelijcke boeten V zoe dickwils
zij daer off bekennt zullen wordden”.
Ook is het zulken menschen verboden de vleesch- of
vischmarkt te bezoeken om daar iets te koopen, maar hun
levensmiddelen „mogen zij doen coopen bij eenighe van
heuren vrinden ofte gebuyren opte verbeurte van de
voors. peyne van V
Als er een pestlijder is gestorven, mag men binnen zes
weken na den dood niet in den boedel roeren of er iets
uit verkoopen, maar ook is het verboden „binnen deerste
zes weecken noch gheen deuren noch beneen veynsteren
op te setten op te boeten van V
Niemand mag van buiten uit de een of andere plaats in
Den Haag komen uit een huis waar een pestlijder is, bin
nen zes weken als de ziekte geconstateerd is, om de markt
te bezoeken en niemand mag uit zoo’n huis voedsel koo
pen of laten koopen met de bedoeling het weer te verkoo
pen, ook op de boete van V