SCHUTTERIJ EN MAGISTRAAT IN 1672
77
aaneengelijmd, 1) waaruit ik enkele karakteristieke
regels den lezer niet mag onthouden. Zij geven de komi
sche noot bij deze verschijning der Haagsche Schutters
op het tooneel der vaderlandsche historie, waarmede
overigens toch de goede wil getoond is om het Vader
land beter te dienen dan op 20 Augustus te voren. Het
stuk begint:
„Den Haeg seer wijtberoemt, daer sijn noch Batavieren
„die weerdig sijn een krans van groene Lauwerieren,
„Schutters getrouw en kloek; een yder schijnt een Helt
„als men haer commandeert, in Steden of in ’t Velt”
Men bedenke daarbij, dat het eenige wat den Schut
ters overkwam was dat gekwetst werden:
van de Haegsche Schutters een,
„die hem ook dapper queet, een schoot kreeg door sijn
[been;
„hoewel hij was gewont en door quetsure bloedigh
„Het herte was nog vol couragie overvloedigh.
„Als alle Helden zoo haer Vijandt willen staen
„Soo sal’t met Godes hulp noch wel eens beter gaen".
Voorts raakte bij het aan boord gaan te Gouda nog
een kameraad bij ongeluk te water; hij kwam er met een
nat pak af. Het is ietwat gewrongen als de tamboer dan
eindigt met de aansporing:
„Als het de noot vereijst, vecht liever tot den bloede
„eer dat verloren gaet dit kleijn, doch dierbaer Landt”
Roemrijcke Schutterij, ghij trouwe Bont-genooten,
Verrijckt met 'tgulde Vlies, seer loffelijck gesprooten
Uyt 't aedlyck 'sGraven-haegh, u loff die is bekent
door ridderlyke da’en tot aen des Werelds endt.
Een kort Memoriael ofte Journael enz. 1673; KB. pamflet
Knuttel nr. 10716.